Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Als de priesters [32]ingegaan zullen zijn, zo zullen zij uit het heiligdom niet [weder] [33]uitgaan in het buitenste voorhof, maar [34]aldaar hun [35]klederen henenleggen, in dewelke zij gediend hebben, want die zijn een [36]heiligheid; en zij zullen andere klederen aantrekken, en naderen tot [37]hetgeen voor het volk is. 32. In het heiligdom. 33. Te weten in of met de heilige klederen, in welke zij gediend hebben. 34. In deze heilige kamers. 35. Onze Hogepriester Christus is bekleed met welriekende klederen des heils en zijner verdiensten, met den mantel der gerechtigheid, waarmede Hij zijne kerk kleedt en dekt; Ps.45:9; Jes.61:10, en Jes.63:1. Zijne dienstknechten, die tot den Heere naderen, moeten bekleed zijn met al zulke deugden in het bijzonder, als tot hun ambt vereist worden; zie 1 Tim.4:12; Titus 2:7. Van de geestelijke klederen der ganse kerk, zie Ps.45:14; Hoogl.4:11; Matth.22:11; Rom.13:14; 2 Kor.5:3; Gal.3:27; Ef.4:24; Kol.3:10; Openb.3:4,5,18, en Openb.16:15, en Openb.19:8, enz. 36. Dat is, zeer heilig. Versta, de klederen, of kamers, die beide heilig waren, daarom moesten zij de heilige klederen van hun dienst daar afleggen en laten. 37. Dat is, in deze plaatsen in het buitenste voorhof, [gelijk in het voorgaande gezegd], dat voor het gemene volk is, zullen zij met andere klederen moeten komen.